Onze dubbelzinnige realiteit – waarvan we inmiddels meer dan de helft zelf hebben verzonnen
Yes. Ik ben eindelijk eens aan het boek ‘Sapiens’ begonnen – inmiddels een wereldwijde bestseller. En ik begrijp steeds meer waarom, want het is een interessant boek en vooral ook intrigerend. Ik denk zo nu en dan wel eens na over wat Freddy Mercury zong: “is this the world we created?” En ja, dit is de wereld die we met elkaar hebben gecreëerd. Het heeft het voor mij in elk geval bevestigd. En ik vraag me echt zo nu en dan af of we en ook ik hier wel zo blij mee moet zijn.
We zijn mensen met elkaar: wijze mensen wel te verstaan – ook wel homo sapiens genoemd. Wij vinden en noemen onszelf ‘wijs’, maar is dit ook wel zo? Ik las ergens in de honderd bladzijdes iets wat me heel erg aan de het denken zet. Als je vanuit de basis kijkt naar ‘wij mensen’ dan leven we in een dubbelzinnige realiteit. Aan de ene kant heb je de objectieve kijk op de wereld in de zin van bomen, rivieren, leeuwen, mensen. Materie die bestaat en waaruit lichamen en objecten zijn gevormd. Biologie, natuurkunde, scheikunde en alles in die buurt(en). Wij mensen zijn van vlees en bloed hebben hersenen waarmee we denken, maar hebben vooral eigenschappen die in de tijd zijn geëvolueerd. Zo zijn we gestart met het jagen op dieren en het verzamelen van etenswaar om te blijven leven, en hebben daarvoor eigenschappen en krachten ontwikkeld. Maar aan de andere kant hebben we een zogenaamde imaginaire realiteit gecreëerd in de zin van goden, naties, bedrijven, culturen, bewegingen, ideeën. Samenlevingen die vanuit een grondwet handelen, gelijkheid nastreven van alle mensen, vrijheid preken en geloven in dingen waarin we geloven. Waarom geloven we daar dan in? Omdat dit onze werkelijk is geworden, die er overal om ons heen is. Deze imaginaire realiteit is in de loop der jaren (tienduizenden jaren) steeds sterker geworden tot de tijd waarin we nu leven. Het land waarin we wonen, het stemmen op onze politieke leiders, het sturen van appjes naar elkaar, een foto oosten op instagram (ja, dat doe ik ook), het opnemen voor een geliefde, het werken om inkomen te vergaren, eten en drinken te kopen, te zorgen voor onze naasten en idealen na te streven. De objectieve realiteit van bomen en rivieren is inmiddels afhankelijk geworden van de genade van de imaginaire realiteit. Bossen bestaan omdat we dat als mensen willen. En steeds vaker ook niet, kijk maar naar de verschrikkelijke winning van palmolie. We hebben de macht over zeeën en bouwen afsluitdijken om water tegen te houden. We leggen parken aan, hebben etenswaar zoals tarwe en rijst gecultiveerd en stellen limieten op de hoeveelheid co2-uitstoot, waar landen en mensen zich wel of niet aan houden. En dat is wat we tegenwoordig normaal vinden. We weten immers niet beter. Doen wat onze ouders en grootouders ons hebben meegegeven en proberen dit beetje bij beetje te verbeteren. Supersnel internet, de inzet van robots, opkomst van kunstmatige intelligentie om ons leven te verbeteren, huizen die co2-neutraal zijn te bouwen en MVO-werken bij bedrijven om überhaupt nog mee te kunnen spelen in deze economische wereld. Intrigerend.
Maar wat is dit allemaal? Zijn we niet doorgeslagen? Ik denk stiekem – alhoewel ‘hoezo stiekem’ – van wel. Deze gedachte is de afgelopen jaren meer dan eens bij me opgekomen. Waarom ga ik elke dag naar het werk? Omdat ik het leuk vind. Ok, fair enough. Waarom moet ik mijn tuin bijhouden? Omdat het anders een wildernis wordt en ik mijn huis nog wil zien staan. Ok. Waarom heb ik zin om een nieuw gerecht te kopen? Omdat ik het lekker vind en omdat ik wel eens wat anders wil eten. Waarom ga ik naar een verjaardag waar ik geen zin in heb? Omdat het ‘ongepast’ is om af te zeggen. Al zeg ik soms ook af hoor. Waarom poets ik mijn keuken? Omdat het anders een kliederboel is. Waarom betaal ik hypotheek? Omdat ik anders niet in mijn huis kan wonen – wat ik wel zo fijn vind. Het lezen van het boek prikkelt me op een heel mooie manier. Het bevestigt iets wat ik al een tijd in mijn onderbuik voel. We hebben met elkaar deze wereld gecreëerd – veelal ook nog eens zonder dat we er met elkaar erg in hebben. En om heel eerlijk te zijn voelt dat niet altijd even lekker en heb ik zo nu en dan zin om even wat recalcitrant te doen. Even mijn eigen ding, ergens tegenaan schoppen, mijn eigen plan trekken, vooral naar mezelf luisteren en minder naar anderen. Ook dat is trouwens een hedendaags denkbeeld en levenswijzes, dat besef ik me maar al te goed. Ik doe uiteindelijk aan alles zelf vrolijk aan mee, dus dit is alles behalve een waardeoordeel aan wie dan ook. Al ben ik recent niet gaan stemmen… geen zin in en democratie.. tsja. De volgende passage uit het boek zet me heel erg aan het denken. In de zin van: ik ben er zelf ook van overtuigd dat het belangrijk is, maar als je een flinke afstand neemt, wat streven we dan in hemelsnaam na? Het gaat in de basis over het onderscheiden van mensen in groepen of klassen. Het is niet iets waar wij mensen trots op zijn om over te spreken, maar is wel aan de orde van de dag. Al duizenden jaren. Mensen die in Afrika wonen en waarvoor water en voedsel geen vanzelfsprekendheid is. Mensen in Zuid-Amerika die zo arm zijn en toch elke dag op straat precies hetzelfde verkopen als de buurman op een meter afstand. Het boerkaverbod. Het classificeren van vluchtelingen uit andere landen die zo nu en dan een fiets stelen. De verschil in huidskleur, man en vrouw. De discussie over ‘laagopgeleiden’ – nee dat moet nu ‘praktisch opgeleid’ heten. Continue gaat het over hokjes. Ik doe het zelf overigens ook als leidinggevende bij een groot bedrijf. Denk voor mensen, al probeer ik zoveel mogelijk iedereen ‘gelijkwaardig’ te behandelen en te betrekken. Maar alleen al kijkend naar het functiegebouw dat we hanteren bij mijn afdeling of het bedrijf waar ik werk, worden mensen gepositioneerd in groepen. En de ene heeft meer voor het zeggen dan de andere. Naja, anyway…
“Wij kunnen makkelijk accepteren dat de verdeling van mensen in ‘hooggeplaatsten’ en ‘gewone mensen’ een verzinsel is. Maar het idee dat alle mensen gelijkwaardig zijn is ook een mythe. Volgens de wetenschappelijke discipline die we biologie noemen zijn mensen niet ‘geschapen’, maar geëvolueerd. En ze zijn absoluut niet geëvolueerd als gelijken. Het idee van gelijkheid is onlosmakelijk verbonden met het idee van de schepping. De Amerikanen hebben het gelijkheidsidee ontleend aan het christendom. Dit stelt dat iedereen een door God geschapen ziel heeft en dat alle zielen gelijk zijn voor God. Maar als we niet geloven in de christelijke mythen over God, de schepping en zielen, wat houdt het dan in dat alle mensen ‘gelijk’ zijn? Evolutie is gebaseerd op verschillen, niet op gelijkheid. De sterkte overwint en overleeft. Degene die zich het beste aanpast aan veranderde omstandigheden floreert. Iedereen heeft een genetische code die ietwat verschilt van die van anderen en iedereen wordt van zijn geboorte af aan blootgesteld aan verschillende omgevingsfactoren. Dat leidt tot de ontwikkeling van verschillende kwaliteiten die verschillende overlevingskansen met zich meebrengen. ‘Gelijk geschapen’ moet dus vertaald worden in ‘verschillend geëvolueerd’. Evenmin bestaat in de biologie zoiets als rechten. Er zijn alleen organen, vermogens en eigenschappen. Vogels vliegen niet omdat ze recht hebben om te vliegen, maar omdat ze vleugels hebben. Het gaat dus om eigenschappen. Wat zijn dan de eigenschappen die in de mens zij geëvolueerd? ‘Leven’ allicht. Maar ‘vrijheid’? Er bestaan helemaal niet zoiets in de biologie. Net als gelijkheid, rechten, naamloze vennootschappen, VIP-behandelingen en zo verder. Vrijheid is door mensen uitgevonden en bestaat alleen in hun verbeelding. Vanuit biologisch perspectief is het betekenisloos om te zeggen dat mensen in democratische samenlevingen vrij zijn en in dictatoriale samengingen onvrij. En wat te denken van ‘geluk’? De meeste biologische studies bevestigen alleen maar het bestaan van genot of welbehagen. Pleitbezorgers van gelijkheid en mensenrechten zullen waarschijnlijk verontwaardigd reageren op deze manier van redeneren en iets zeggen als ‘we weten heus wel dat mensen in biologisch opzicht anders zijn van elkaar’. Maar als we geloven dat we allemaal gelijk zijn, dan kunnen we tenminste een stabiele, welvarende samenleving opbouwen. Het gaat dus om imaginaire ordes. Ze zijn niet kwaadaardig of vals, maar de enige manier waarop grote aantallen mensen effectief kunnen samenwerken en samenleven.
Deze passage heeft me heel erg getriggerd. Alleen al omdat ik zelf soms ook het onbehaaglijke gevoel heb: in welke wereld leven we? In een wereld die we met z’n allen in tienduizenden jaren hebben gecreerd. Ik weet niet beter dan de wereld die ik ken. Want dat is de enige wereld die ik ken. Ik weet niet hoe het in het begin was. Misschien is het goed zo nu en dan daar eens over na te denken. En dat te plotten naar hoe je er nu in staat, op de wereld kijkt en vooral ook je eigen positie daarin. Zo nu en dan even goed relativeren kan geen kwaad. Ik ga nog even naar Freddy Mercury luisteren. Amen.