De prachtige Scherpenissepolder in Zeeland
Afgelopen jaar heb ik Nederland flink ontdekt. Wandelen in de natuur, frisse lucht proeven, wind teisteren, door modder ploegen of in de korte broek zorgen dat ik niet verbrand. Het maakt me allemaal niks uit, want ik hou er gewoon van. In de zomer van 2020 had ik een paar dagen vrij. Er stonden twee plekken open op mijn telefoon en laptop: de Oostvaardersplassen en het Nationaal Park Oosterschelde. Het zijn toen de Oostvaardersplassen geworden. Goede keuze. Het is nu net 2021 en tijd om naar dat andere park te gaan! Het grootste nationale park van ons land. Zonder wekker word ik vroeg wakker (jippie), hup de auto in, stoelverwarming aan en gaan ben die banaan. Het heeft gevroren vannacht en Nederland ligt bedekt met een laagje vorst. Geweldig mooi met hier en daar wat mist en een doorbrekende zon. Het had voor mij geen betere dag kunnen zijn – ofja, mijn rechterknie doet behoorlijk pijn sinds het hardlopen gisteren en die voel ik echt de hele dag. Dan helpt 18 kilometer rondwandelen ook niet echt mee. Maar, geen gezeur.
Mijn eerste bestemming is direct de mooiste van de dag. Jeetje, wat is het hier prachtig: de Scherpenissepolder. Het is één van de grote natuurgebieden op het Zeeuwse eiland Tholen en zit bomvol water en vogels. Het ligt aan de zuidkant van het eiland tegen de Oosterscheldedijk aan. Tijdens de watersnoodramp in 1953 overstroomde meer dan de helft van Tholen. Met de komst van de Deltawerken veranderde het hele gebied. Er gingen schorren, slikken en zandplaten verloren, maar later is landbouwgrond teruggegeven aan de natuur. Het gevolg is een heel mooi natuurgebied waar bijzondere water- en weidevogels zitten. Er zitten heel zeldzame exemplaren – al vind ik zelf alle vogels ‘gewoon’ mooi.
Slikken, schollen en kwelders? Nee, dit is geen uitspraak van de grote vriendelijke reus. Al had het zomaar gekund! Nee, slikken, schollen en kwelders zijn gebieden die bestaan in de Oosterschelde! Een slik is een gebied dat droogvalt bij laagwater en onder loopt bij hoogwater. Een kwelder is een begroeid buitendijks stuk land (klei) dat niet meer onderloopt bij (gemiddeld) hoogwater. Maar dus bij erg hoog water wel onder loopt. Schorren zijn ook kwelders, alleen wordt een kwelder schor genoemd in het Deltagebied. Altijd handig zoiets! Ze zijn er volop en zorgen voor unieke planten en dieren. Hoe dat komt? In 2002 is dit prachtige Oosterscheldegebied officeel uitgeroepen tot een Nationaal Park – het grootste van Nederland. Het is 370 vierkante kilometer groot en bestaat voor 95% uit water! Door de open verbinding met de zee leven de planten en dieren met eb en vloed. Dat is boeiend: de eeuwenoude strijd tussen mens en water.
Mijn auto parkeer ik als eerste bij een duikplaats. Zit ik hier goed? Ik zoek het adres van de vogelkijkhut dat ik eerder op mijn telefoon heb opgeslagen. Dat is niet alleen een goed referentiepunt, maar ook altijd leuk om te bezoeken. Wie weet wat en wie je er treft. Ik rij een stukje terug via een smalle weg en zie een dijk voor me opdoemen met aan de linkerkant een stoomgemaal. Wil je er ook naartoe? Het ligt aan de Schelphoekseweg. Er staat één auto geparkeerd, dus die van mij knal ik er naast. Net voordat de dijk begint zie ik het massale water al én de vele vogels die er zitten. Het zijn rotganzen (nee, geen rót ganzen) volgens mij en ik zie ook al wat kleine lopers rondrennen. Dat is altijd zo leuk! Snel doe ik mijn wollen muts op, mijn handschoenen aan, klein slokje drinken naar binnen en ik klik de 180-600 lens op mijn camera. Zal ik mijn 18-300 ook meenemen? Ik besluit om het niet te doen – teveel meesjouwen en vaak gebruik ik het dan niet eens. Dus zonde. Ik loop rustig een stukje vooruit en alle rotganzen zien en horen me en vliegen in een halve milliseconde weg. Verdorie. Ik wil die beesten niet opjagen. Waarom zijn ze zo schuw? Ze moesten eens weten: ik zou een vogel nooit niks doen. Maar goed. De kleine dribbelaars zitten er wel nog – minder schuw en driftig op zoek naar eten. Het zijn steenlopers zie ik. Die heb ik in IJsland van de zomer ook gezien – niet het mooiste exemplaar vogel wat ik ken, maar toch mooi. Naast de mooie steenlopers zitten er ook veel scholeksters en kijk ik vooral mijn ogen uit over het prachtige water langs de dijk. De zon is opgekomen en schijnt door een gesluierd wolkendek heen. Het water heeft zoveel rimpels en er is he-le-maal niemand. Geweldig. Mijn knie doet zeer, ik voel het, maar goed – komt wel goed vandaag. Na een rit van een dikke twee uur ga ik echt niet rechtsomkeer. En zeker niet als ik in mooie natuur ben en op een plek waar alles nieuw en bijzonder is.
De kluut, wulp, grutto, witgatje, pijlstaart, groenpootruiter, zilverplevier, zwarte ruiter, tureluur, rosse grutto, bonte strandloper, bontbekplevier, witgatje, kievit, oeverloper, kemphaan en de bosruiter. Die steltlopers leven in de Scherpenissepolder. Maar soms ook de lepelaar en kleine zilverreiger. En de buizerd, torenvalk en bruine kiekendief zijn de jagers van het gebied. Ook zijn er eenden: zaagbekken, wilde eenden, slobeend, pijlstaart, grient en kuifeend.
Hop: looppas. Ik loop het pad langs het water af in westelijke richting. In het water zie ik verschillende wilde eenden en de middelste zaagbek. Coole kuif en snavel hebben die eenden zeg. Ik begrijp in één keer wat voor een eend Donald Duck is. Kenmerkend. Ik loop zo’n 2 kilometer door en kom uit bij de vogelkijkplek. Het is een mooie houten hut die je eigenlijk geen hut kunt noemen. Het lijkt meer op een picknickplek en twee hardlopers hebben een – denk ik – welverdiende ruststop en genieten van het mooie uitzicht. Hallo! Hallo. Vanuit de hut kijk je uit over de inlagen – tenminste ik denk dat het inlagen zijn. Daar wemelt het van de vogels. Overigens lees ik op internet dat dit zogenaamde karrevelden zijn. Ok. Dan even zoals het zit. Een karreveld is een gebied achter een dijk, waar klei is afgegraven waarmee de dijk is gemaakt. Op die plekken reden vroeger karren die de klei af- en aanvoerden. Snap je de naam al? Ik lees trouwens ook dat als een karreveld is ingesloten door twee dijken, het een inlaag heet. Nou, helder zo.
Ganzen, eenden, reigers, tureluurs, aalscholvers. Dat is wat ik zo zie. Ik ben er een tijdje gebleven en toen teruggelopen richting mijn auto. Het pad heb ik even verlaten, over een omringend hekje geklommen en mijn route bovenop de dijk vervolgd. Aan de linkerkant honderden, zo niet duizenden vogels, aan de rechterkant water. Je mag het poldergebied niet in na 1 oktober lees ik, dus dat doe ik ook niet. Daar wil ik graag nog eens kijken! Teruggekomen bij het stoomgemaal zijn er alweer wat meer auto’s geparkeerd. Mijn oog valt wederom op de vele steenlopers en scholeksters die er zitten. Dus ik besluit de kromming van het pad te nemen en langs het gemaal door te lopen. Ik schiet veel foto’s van die kleine lopers. Mooi zeg. Met een lekkere appelkoek in mijn hand bekijk ik de foto’s die ik al heb gemaakt. Heerlijk. Hup, de auto in. Alleen… ik ben nog geen meter op weg naar dat metalen paard of mijn oog valt op de doorlopende Schelphoekseweg. Ach, ik ben er nu toch. Dus ik loop nog wat door en zie twee buizerds in de bomen voor me. Beetje dichtbij komen, camera pakken en de buizerd vliegt weg om 10 meter verderop in de boom te landen. Dat verhaal heeft zich denk ik een keer of 5 á 6 herhaalt, haha. Maar: ik heb hem toch mooi op de foto gezet! Voldaan stap ik in mijn auto om door te gaan naar het volgende gebied. De inlagen Noord-Beveland in de buurt van Wissenkerken. Om vervolgens door te gaan naar de Deltawerken en Neeltje Jans – ongekende klasse van de mensen die dit hebben gebouwd! – met als klapperende afsluiter een manjefieke zonsondergang bij de Flaauwers haven in de buurt van de Prunjepolder. Het had geen betere afsluiting van deze dag met lichturen kunnen zijn. Een dagje natuur in Zeeland, wat ik zeker nog eens overdoe. En misschien wel twee keer…
De Oosterschelde. Iedereen kent de naam Oosterschelde toch wel! Oorspronkelijk is de Oosterschelde een riviermonding: een plek waar het water van de rivier de Schelde en zout zeewater van de Noordzee worden vermengd. Hierdoor ontstaat zogenaamd brak water (water dat zout is, maar minder zout dan zeewater) en is er sprake van eb en vloed. Op school leren we allemaal over de watersnoodramp in 1953. Een verschrikkelijke ramp die vele mensen het leven heeft gekost en veel schade in welke zin dan ook heeft aangericht. In studies voor de Tweede Wereldoorlog werd geconcludeerd dat de dijken langs de Nederlandse zeerarmen veel te laag waren. Een plan werd bedacht voor het Delta-gebied en gepresenteerd in 1942. De ramp in 1953 gaf de doorslag: het plan moest in uitvoering worden gebracht om de kustlijn met ongeveer 700 kilometer te verkorten door het aanleggen van dammen en bedienbare stormvloedkeringen tussen de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden. De Deltawerken kwamen in uitvoering en werden ‘formeel’ opgeleverd door de afronding van de Oosterscheldekering in 1986. Toen veranderde de oorspronkelijke riviermonding/rivierarm naar een zogenaamde zee-arm, met alleen nog zout water. Deze mooie tekst heb ik gejat van de site van het nationale park zelf – en verwoordt het op een manier die ik niet beter kan.
Nationaal Park Oosterschelde staat via de stormvloedkering in open verbinding met de Noordzee. Twee keer per dag stroomt 800 miljard liter zout water het gebied in en uit. De slikken en zandplaten die bij vloed onder water staan, vallen bij eb weer droog. De Oosterschelde is vanwege deze getijdennatuur een uniek gebied: een dynamische wereld van wind, water, slikken en schorren. Daarnaast heeft de Oosterschelde een fascinerende onderwaterwereld met bruinvissen en zeehonden en de stenen van de dijken zijn omgetoverd in een kleurrijk tropisch aandoend rif. Honderden soorten planten en dieren leven in het water en in de brakwater natuurgebieden eromheen. De Oosterschelde is een thuis, een kraamkamer en een wegrestaurant tegelijk.